WELKOM OP MIJN WEBLOG

Dit blog is in de loop der jaren veranderd. Ooit ging het vooral over de bibliotheek, nu gaat het meer over lezen en taal. (Wie denkt: de bibliotheek gaat toch óók over lezen en taal, ziet dat anders dan ik.) Ooit werd het elke dag bijgehouden, nu minder regelmatig. Wat hetzelfde gebleven is: opmerkingen zijn van harte welkom.

donderdag 27 december 2012

Wat ik las 72

Ook na twee keer lezen weet ik nog niet precies wat ik van Dit zijn de namen van Tommy Wieringa vind. Ik ging het lezen in de verwachting  dat ik het goed zou vinden, omdat tot nu toe alles van Wieringa me beviel. Maar toen ik het boek uit had was ik een beetje teleurgesteld. Ik las vervolgens de recensie van Jeroen Vullings uit Vrij Nederland en was het daar wel mee eens. Mooi geschreven maar de personages blijven op afstand, vindt hij en zo had ik het ook ervaren. Als dit het eerste was dat ik van Wieringa las zou ik het er misschien bij hebben gelaten, maar omdat ik inmiddels van zijn werk hou en ook soms nog met genoegen terugdenk aan een optreden van hem waar ik bij was, besloot ik het boek nogmaals te lezen.Vaak levert herlezen nieuw inzicht op en dat was ook nu het geval. Na die tweede keer las ik de bespreking van Arjen Fortuin uit de NRC. Die was een stuk positiever (vier sterren in plaats van twee) dan die van Vullings. En ik was het nu toch meer met Fortuin eens dan met Vullings, al blijf ik vinden dat de personages niet echt voor me zijn gaan leven. Maar nu denk ik: misschien is dat juist wel wat Wieringa beoogt: je laten beseffen hoe vreemd de medemens je meestal blijft, zelfs al weet je het een en ander van hem of haar.

De persoon in het boek over wie de lezer het meest te weten komt is commissaris van politie Pontus Beg uit Michailopol, een stad aan de rand van de steppe, ergens in de voormalige Sovjet-Unie. Vroeger was het een grote bloeiende stad, nu is hij in verval geraakt. Er gingen ooit vijftien treinen per uur, nu gebruikt de begrafenisondernemer het stationsgebouw als opslagplaats voor zijn doodskisten. Beg is drieënvijftig en verwacht niet veel meer van het leven. Hij houdt vast aan gewoontes: vier glazen drank per avond, niet minder maar ook niet meer, een keer per maand naar bed met zijn huishoudster, slechts op bescheiden schaal deelnemen aan de corruptie. Een enkele keer wordt hij overvallen door heimwee naar vroeger, soms krijgt hij een driftaanval of probeert hij zijn huishoudster over te halen tot nóg een nacht, waar zij nooit op ingaat. Toen hij jong was is hij kortstondig gelukkig geweest en hij denkt dat geluk iets te maken heeft met verwachting en verlangen.

Als er een rabbijn sterft vindt Beg dat die een joodse begrafenis moet krijgen, maar hij weet niet hoe dat moet en er zijn voor zover hij weet geen andere Joden meer in Michailopol. Maar hij vergist zich: er blijkt nóg een rabbijn te zijn, de allerlaatste Jood in de stad, die de overleden rabbijn een slecht mens noemt maar hem wel wil begraven volgens de traditie. Beg herinnert zich een jiddisch liedje dat zijn moeder vroeger voor hem zong en vraagt de rabbijn ernaar. Het blijkt een liefdesliedje te zijn. Het komt ook weer bij hem boven  dat zijn moeder een menora had en hij ontdekt dat zij een achternaam heeft die Joods zou kunnen zijn. Hij begint te vermoeden dat hij zelf dus misschien ook Joods is en gaat boeken over het jodendom lezen. Het geeft hem vaag het gevoel ergens bij te horen. Hij gaat regelmatig bij de rabbijn theedrinken en praten.

Intussen wordt ook een ander verhaal verteld, in hoofdstukken die tussen die over Beg staan. Dertien mensen willen illegaal de grens oversteken en betalen daarvoor een mensensmokkelaar. Ze worden tussen de pallets in een vrachtauto geladen, passeren (zo denken ze) de grens, mogen er weer uit en krijgen de aanwijzing drie uur naar het westen te lopen, dan zullen ze een stad bereiken. Maar na drie uur is er geen stad te zien, enkelen gaan terug, de anderen trekken verder door de steppe. Daar valt nauwelijks voedsel te vinden, er gaan steeds meer mensen dood en na maanden bereiken de laatste vijf Michailopol, waar ze zich op de vuilnisbakken storten. Ze nemen hun intrek in het stationsgebouw en gebruiken de doodskisten om vuur van te stoken en in te slapen. De bevolking is bang voor de spookachtige zwervers en beklaagt zich. Beg laat hen arresteren. Als blijkt dat ze het hoofd van een man bij zich hadden gaat hij hen een voor een verhoren over de toedracht. Ze laten aanvankelijk geen van allen iets los, maar Beg komt er langzaamaan achter dat ze geloofden dat de door hen doodgeslagen Ethiopiër, van wie ze aanvankelijk dachten dat hij de groep ongeluk bracht, na zijn dood hun gids was geworden en hen uiteindelijk had teruggevoerd naar de bewoonde wereld.

Beg ziet een zekere overeenkomst met de uittocht uit Egypte, toen de joden veertig jaar door de woestijn zwierven voor ze het land Kanaän konden binnentrekken en al die tijd het gebeente van Jozef meevoerden om het daar te kunnen begraven. Hij praat erover met de rabbijn en veronderstelt dat wat de groep zwervers is overkomen in een andere tijd en onder andere omstandigheden misschien het begin van een religie had kunnen worden. De rabbijn reageert hierop door te zeggen dat er bínnen de Thora genoeg ruimte is voor twijfel en discussie. 'Onderzoekt u het geloof, niet het ongeloof'.' Het antwoord op twijfel is lernen en dát is wat Beg moet doen.

Aan het eind van het verhaal blijkt de jongen uit de groep bij Beg te wonen. Beg suggereert hem dat hij misschien ooit Jood kan worden en naar Israël emigreren. En later kan terugkomen om Beg te begraven.

De vluchtelingen bleven me ook bij de tweede keer lezen vreemd. Ook de leden van de groep kenden elkaar niet, het was ieder voor zich. Ze moesten bij elkaar blijven om te overleven en wie niet verder kon werd achtergelaten. Op het laatst ontstond er enige gemeenschappelijkheid rond de verering van het hoofd.

Beg heb ik voor m'n gevoel toch wat beter leren kennen. Een man die in het leven teleurgesteld is en soms aan vroeger denkt, toen hij nog verwachtingen had. Iemand die probeert zich staande te houden met de hulp van een paar gewoontes en regels en die wat hoop put uit religie. Een mens dus zoals vele of misschien alle mensen, al is niet iedereen veroordeeld tot het troosteloze leven van Beg. Maar dat het ook veel erger had kunnen zijn blijkt uit wat de vluchtelingen meemaken.

Ooit is Beg verliefd geweest.

   Ach, de verliefde die meent dat deze bekoring zijn eigenlijke, zijn natuurlijke staat is; wat een onrecht dat ze hem meestentijds onthouden wordt! Hoe heb je zonder kunnen leven? Nu zijn de schellen hem dan van de ogen gevallen. Nu hij weet hoe het eigenlijk is, zal hij niet meer loslaten, dit zal voortaan zijn leven zijn. In deze gloed, in deze bedwelming zal hij verdergaan.

Zijn geluk duurt enkele seizoenen.

Ik vond het, al met al, een boek met teveel lijnen waarvan ik het samenbrengen wat te 'gezocht' vond. Maar het is ook een boek dat ik niet meteen weer zal vergeten en dat het twee keer lezen waard was. En Wieringa schrijft heel mooi Nederlands. Als ik sterren moest geven, gaf ik er drieëneenhalf.

maandag 24 december 2012

Rotterdam 2012-9
















Bij Albert Heijn waren de sperziebonen op. Gelukkig maar, anders had ik het volgende gemist.

Bij de Marokkaanse slager/groenteboer werkt een Chinees.
Die zei toen ik mijn bonen betaald had tegen me: Prettige Kerst!
Ik: Dank u!
Chinees: Prettige kerst, hallelujah!
Ik (trut die ik ben): Hallelujah hoort bij Pasen.
Nederlandse mevrouw naast me: Maar het klinkt wel mooi!
Ik: Het klinkt prachtig.
Mevrouw: Hallelujah! Allah Akbar!
Allen, inclusief de Marokkaanse slager/groenteboer: hartelijk gelach.

Foto hier gevonden.

zondag 23 december 2012

Een boek van deze tijd























Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte. 

Voor wie dit niet herkend heeft: zo begint De Avonden van Gerard Reve.

Twee jaar geleden ontdekte ik via twitter dat er mensen zijn die elk jaar op de tweeëntwintigste december het eerste hoofdstuk van De Avonden herlezen en daarna tot het eind van het jaar elke dag een volgend hoofdstuk. Dan is het boek, waarin de tien laatste dagen van december beschreven worden, uit. Ik dacht toen: dat ga ik ook doen. En het beviel me, vorig jaar deed ik het nogmaals en gisteren ben ik ook weer begonnen. Ik denk dat het nu de vijfde keer is dat ik het boek lees en het blijft verrassend. De grote lijnen komen me inmiddels wel bekend voor, maar veel details ben ik vergeten en die zijn dus weer nieuw voor me.

De eerste keer dat ik De Avonden las was pas lang nadat ik Reve had leren kennen. Het eerste wat ik van hem las was Op weg naar het einde, ik was toen zeventien en het maakte grote indruk op me, ik weet nog waar ik het las. De Avonden las ik pas veel later, toen ik een jaar of veertig was. Of nog ouder. Ik was er op de een of andere manier altijd een beetje bang voor, het leek me moeilijk of misschien saai, ik weet niet precies meer wat me tegenhield.

Maar De Avonden is moeilijk noch saai, droevig is het wel. Elke keer dat ik het lees vind ik het weer ietsje droeviger geloof ik. Ik vermoed dat ik er de eerste keer nog wel om heb moeten lachen en ik zal nu vast ook af en toe wel eens glimlachen, maar de kracht van het boek zit hem voor mij toch meer en meer in de manier waarop Reve beschrijft hoe treurig het leven van zijn hoofdpersonen is. En hoezeer die hoofdpersonen model staan voor alle mensen. Maar daarover misschien nog eens iets als ik het boek weer uit heb.

Maar wat ik wél erg leuk en vrolijk stemmend vind is die gewoonte om massaal De Avonden te herlezen. Hoeveel mensen het doen zou ik graag willen weten. Zouden er meer boeken zijn waarmee dit gebeurt? Dat zou ik ook wel willen weten. En zou zoiets te stimuleren zijn of krijg je dan de toestanden van Nederland Leest, een actie die voor m'n gevoel vooral veel geld kost en maar weinig leesplezier oplevert?

In elk geval is dit stukje een beetje bedoeld ter stimulering van het meedoen aan het herlezen, of wellicht voor de eerste keer lezen, van De Avonden. Dat hoofdstuk van gisteren kun je nog makkelijk inhalen. En je hebt tenminste een goeie reden om somber te zijn in deze donkere dagen. Of misschien helpt het er zelfs wel tegen.

Naschrift. Festina van het blog Festina Lente wees me erop dat via VPRO-boeken elke dag een hoofdstuk van De Avonden is te beluisteren, voorgelezen door Gerard Reve zelf. Zie hier. Zeer bedankt voor deze tip, Festina!
 
Foto hier gevonden.

donderdag 20 december 2012

BoekEnLiefde 2



















Schilderijen: Miháy Bodó (1957)

woensdag 19 december 2012

BoekEnLiefde





Schilderijen: Miháy Bodó (1957)

dinsdag 18 december 2012

Knagend



















In de trein ga ik bij voorkeur niet in de stiltecoupé zitten. De reden is dat er vaak toch iemand hard zit te praten en dat dat me meer stoort bij het lezen dan het geroezemoes in een gewone coupé. En als ik in gezelschap ben wil ik zelf ook wel eens iets zeggen. Maar onlangs zat ik er per ongeluk toch en omdat het maar een kort ritje was gaf het niet. Ineens vroeg mijn reisgenote zachtjes: mag je wortels eten in de stiltecoupé? Ik dacht even: hè, hoe bedoel je? maar toen hoorde ik het ook: iemand zat in de dit keer verder geheel stille coupé luidruchtig op een wortel te knagen. Kgg, kgg, kgg, of hoe kun je dat effectief in letters  omzetten. Het was kort na 5 december en mijn reisgenote fluisterde ook nog: Amerigo (zo heet het paard van Sinterklaas) heeft hem laten staan. Het lukte me om vrijwel geluidloos te lachen.

Foto hier gevonden.

maandag 17 december 2012

Geld speelt een rol























Prinses Laurentien wees er in haar toespraak tijdens de Bibliotheektweedaagse op dat lezen ook een economische kant heeft. (Zie hier een digitaal krantenknipsel uit de PZC, met dank aan Tenaanval.) Ik neem aan dat ze daarmee bedoelt dat kinderen die goed kunnen lezen het beter zullen doen op school en later een betere baan kunnen krijgen, waarbij 'beter' wel zal staan voor 'beter betaald'. En dan kunnen ze dus meer kopen en meer belasting betalen. En dat is goed voor de economie. Of misschien zal hun kans op werkloosheid kleiner zijn. Het lijkt mij nog maar afwachten hoe het uitpakt, want zijn er voor al die lezende hoger-opgeleiden voldoende banen of zal de werkloosheid dan gewoon verschuiven? En over de wenselijkheid van economische groei denkt ook niet iedereen hetzelfde.

Maar dat er eens een relatie gelegd wordt tussen leesbevordering en economie, dat bevalt me nu ik er wat langer over heb nagedacht steeds beter, zolang het maar niet het enige argument gaat worden. Het is, zoals ik al ergens las, een geschikt argument om te gebruiken in de discussie met wethouders die de bibliotheek subsidie moeten toekennen. Het inzicht dat geld besteden aan leesbevordering een economische investering zou kunnen zijn, kan misschien de huidige trend tot steeds verdergaande bezuinigingen op bibliotheekwerk stoppen of omkeren, wie weet.

Wat ik zelf, toen ik nog collecties voor zorginstellingen maakte en merkte dat steeds minder instellingen daar geld aan konden of wilden besteden, wel eens gedacht heb, kwam door deze economische benadering weer bij me boven. Ik heb er nu niks meer mee te maken, maar ik wil het toch nog maar eens opschrijven, al zal ik dat ongetwijfeld eerder hebben gedaan.

Het zou me niet verbazen als het geld dat in zorginstellingen besteed wordt aan een bewonersbibliotheekje, dat bijvoorbeeld kan bestaan uit een wisselcollectie van de plaatselijke bibliotheek of van de bibliotheekcentrale, zichzelf terugbetaalt of misschien zelfs 'winst' oplevert. Ik heb het idee dat iemand die verdiept is in een boek minder snel 'zuster!' zal roepen dan iemand die maar wat voor zich uit zit te staren. Een mooi boek maakt je wat minder eenzaam, wat minder afhankelijk, wat minder treurig. Je reist in je stoel, je praat in gedachten met iemand, je herinnert je iets uit je eigen leven, je vergeet even waar je bent. En zo heb je wat minder behoefte aan aandacht van de verzorgenden. Misschien kun je je bezoekers iets vertellen over wat je gelezen hebt waardoor die het gezelliger bij je vinden en besluiten wat langer te blijven en nu ze er toch zijn meteen maar even je bed op te maken. Of je te helpen met uitkleden.

Misschien is het onzin, wat ik bedenk. Maar ik zou het zo leuk vinden als er eens onderzoek naar werd gedaan. Meet de 'zorgvraag' in een instelling, vestig er vervolgens een bibliotheekje en meet na een half jaar de zorgvraag nog eens. Zoiets. Dat moet toch te doen zijn, er wordt al zoveel gemeten in de zorg.

Natuurlijk zou het ook heel mooi zijn als onderzoek werd gedaan naar het 'welbevinden' van de bewoners. Stijgt dat misschien door een bibliotheekje? En zo ja, is dat dan een reden om er geld voor uit te trekken? Dat zou ik wel een wat menselijker benadering vinden, maar dat maakt het niet minder interessant om de economische kant te onderzoeken.

Ik had overigens vroeger een collega die toen ik dit een keer opperde zei: als de mensen het beter naar hun zin hebben leven ze langer, dus dat kost alleen maar geld. Maar dat lijkt me gelukkig niet zo makkelijk te bewijzen.

Foto hier gevonden.

vrijdag 14 december 2012

Lol in lezen






















Ik las ergens, helaas kan ik niet meer terugvinden waar het was, dat uit onderzoek is gebleken dat Nederlandse kinderen vergeleken met leeftijdgenootjes uit andere landen hoog in de lijst staan als naar leesvaardigheid wordt gekeken, maar ver naar onderen als het gaat om plezier hebben in lezen. (Hier staat iets over dat onderzoek, maar dat is niet waar ik het aanvankelijk tegenkwam.)

In het stuk dat ik las stond dat het  merkwaardig is dat goed kunnen lezen maar er niet van genieten  samengaan, omdat het meestal zo is dat kinderen die goed kunnen lezen het ook léuk vinden om te lezen. Bínnen de groep Nederlandse kinderen werkt het wel zo: de beter lezende kinderen houden meer van lezen dan de minder goed lezende kinderen. Maar vergeleken met andere landen gaat het niet op. Elders wordt ondanks een lager leesniveau toch meer plezier aan lezen beleefd dan in Nederland. Althans, dat zou dit onderzoek aantonen

Ik vraag me af wat daar achter zit. Misschien geven Nederlandse kinderen niet zo makkelijk toe dat ze lezen leuk vinden. Vinden ze het stiekem eigenlijk best leuk maar zijn ze bang dat het stom staat om dat te vinden. Moeilijk na te gaan, zoiets.

Of misschien zit lezen hier teveel in de hoek van nuttig en nodig. Misschien dragen school en ouders teveel uit dat lezen goed voor je is, dat je er veel op moet oefenen omdat je anders later niet mee kunt in de maatschappij. Ik las dat prinses Laurentien gisteren in haar toespraak op de Bibliotheektweedaagse zei dat aandacht voor lezen een economische investering is. En natuurlijk heeft ze daar wel gelijk in, maar ik word er toch een beetje treurig van als lezen op die manier wordt benaderd. Voor kinderen lijkt het me in elk geval niet motiverend. Dingen die goed voor je zijn, daar word je meestal niet direct enthousiast van als je bijvoorbeeld tien bent. Tandenpoetsen, op tijd naar bed gaan en je bord andijvie leeg eten, dat doe je toch meer omdat het moet dan omdat je het leuk vindt. En lezen zou daar vind ik niet te veel bij moeten horen. Nog een tijdje lezen als je eigenlijk al zou moeten slapen, dát is toch het ware lezen en een stuk aantrekkelijker dan lezen-omdat-het-moet. Een boek lezen dat te makkelijk of te moeilijk voor je is, dat is soms leuker dan eentje dat precies bij jouw 'leesniveau' past. En voorgelezen worden als je allang zelf kunt lezen, dat kan nog steeds heel fijn zijn.

Als kinderen goed kunnen lezen is dat zonder enige twijfel nuttig en belangrijk, maar als ze er geen plezier in krijgen is er voor mijn gevoel toch iets mis met het leesonderwijs en de leesopvoeding. Je hebt technisch lezen en begrijpend lezen en het is mooi als je daar goed in bent, maar waarom is er niet ook aandacht voor 'genietend lezen'? Want lezen heeft heel wat meer te bieden dan alleen economisch nut. Het zou, vind ik, fijn zijn als alle leesbevorderaars dat beseften en uitstraalden, gewoon omdat ze zelf van lezen houden en vanuit die liefde elk kind de kans willen geven dat ook te gaan doen.

Naschrift. Nou heb ik de prinses toch onrecht gedaan. Toen ik bovenstaand stukje schreef ging ik af op een twitterbericht dat gisteren voorbijkwam vanuit de Bibliotheektweedaagse. Ik maakte wel een linkje naar de toespraak, maar die had ik nog niet gelezen. Dat deugt natuurlijk niet, ik geef het toe. In de tekst van de toespraak (ik weet niet of het ook letterlijk zo gezegd is) staat dit:

Ja, lezen gaat natuurlijk over plezier. Het gaat ook over persoonlijke verrijking. Maar waarom proberen we niet meer inzicht te krijgen in de economische rendementen van lezen en schrijven?

En daar valt niks op aan te merken, lijkt mij.

Naschrift 2. Ik heb alsnog (dankzij een  reactie van Annelies Karelse) gevonden waar ik het bericht oorspronkelijk las: op Leesmonitor.


Schilderij: Charles Hopkinson (1869- 1962), Maly and Happy Hopkinson, Reading, Age 10 and 12, 1912

woensdag 12 december 2012

Immer balend









 





Mij is zo'n veertig jaar geleden eens uitgelegd waar de term 'ergens van balen' vandaan komt. Het was een dienstplichtig soldaat (die had je toen nog) die het me vertelde, ik vermoed omdat het destijds een populaire uitdrukking was in het leger. En het is een standvastige uitdrukking gebleken, want wie zegt nooit eens 'daar baal ik van'? Misschien weet verder iedereen het, maar ik wist het toen niet: 'balen' komt met enkele tussenstappen van 'ergens tabak van hebben'. Dat werd versterkt tot 'ergens balen tabak van hebben', vervolgens verdween de tabak en werd het 'ergens de balen van hebben' en dat werd weer 'ergens van balen'. Dus: ik heb er tabak van - ik heb er balen tabak van - ik heb er de balen van - ik baal ervan. En ook 'ik baal' is mogelijk. Tot zover kan ik het volgen, maar waar slaat 'ik baal als een stekker' op? Dat weet niemand, althans op internet kan niemand het verklaren, ook Ewoud Sanders niet, bij wie ik het tabakverhaal terugvond. Onze Taal ziet het als een variant op 'balen als een stier'. Maar dan blijft het voor mij toch nog de vraag hoe je van stier op stekker komt. Waar die stier vandaan komt lijkt me net zo min uit te leggen.

'Ergens tabak van hebben' schijnt ironisch bedoeld te zijn, want tabak was ten tijde van die uitdrukking juist iets fijns om te hebben. Maar als je ergens tabak van had was dat negatief bedoeld. Wat is taal toch wonderlijk.

De 'baaldag' overigens, die heeft het niet gered. Dat zou ooit een vrije dag worden die je kon opnemen als je geen zin had om te werken en niet wilde liegen dat je ziek was. Ik weet niet of die mogelijkheid ooit ergens echt is ingevoerd, maar nu hoor je er in elk geval nooit meer over. Al wordt er natuurlijk nog volop gebaald op het werk.

Foto hier gevonden.

dinsdag 11 december 2012

Filmpie gepakt














Zakkut vertelle of zakkut nie vertelle, dat was wel effe de kwestie. Maar okee, ik vertelt 't gewaun, ken mijn 't rotte. Ik ben naar de film De Marathon (regisseur: Diederick Koopal) geweest. En hij viel me maar op een enkel onderdeel tegen en verder was-ie zoals ik verwacht had: erg Rotterdams en het bekijken waard. Misschien heb ik geen smaak, dat begin ik een beetje te vrezen, ik bedoel geen verfíjnde smaak, maar ik heb verschillende keren erg moeten lachen. Ik heb me ook geërgerd trouwens, maar dat was pas aan het eind.

Af en toe kijk ik naar Pauw & Witteman en daar zag ik een keer iets over De Marathon en het kleine stukje dat ik van de film zag was zo aanstekelijk Rotterdams dat ik dacht: die zou ik wel willen zien. Nu denk ik vaker van een film dat ik hem zou willen zien en komt het er vrijwel nooit van, maar deze keer gebeurde het dan toch, dankzij enig aandringen van een van mijn kinderen. Ik ging naar Delluft om de film te zien, want toen we in Rotterdam zouden gaan was hij uitverkocht. Dat was hij nu ook trouwens, maar we waren nog op tijd.

En ik heb me prima vermaakt. Het zou niet moeilijk zijn om de film af te doen als ordinair, flauw, plat, voorspelbaar, ongeloofwaardig. En dat vond ik hem ook allemaal wel een beetje, maar ik vond hem vooral leuk en vol Rotterdamse humor en Rotterdams taalgebruik en Rotterdamse types en mooie beelden van de stad. Als dezelfde film in Amsterdam, of zoals je het als Rotterdammer eigenlijk hoort te zeggen: in 020, zou spelen, dan had ik er waarschijnlijk een stuk minder plezier in gehad. Overigens gingen de hoofdrolspelers ook nog een dag naar 020 en hadden het daar best naar hun zin tot ze een wielklem op hun auto ontdekten. Toen pikten ze maar een rondvaartboot en voeren daarmee naar huis. Dit is wel ongeveer het niveau van onwaarschijnlijkheid dat de film typeert, maar dat stoorde voor geen meter zeg maar.

Het verhaal gaat zo. Vijf mannen runnen een garage in een volksbuurt. Een van hen is een Egyptische jongen, de anderen zijn rasechte Rotterdammers van middelbare leeftijd. De zaken gaan slecht en de Egyptische Youssoef doet het meeste werk, de rest zit te klaverjassen, koffie te drinken en te ouwehoeren. Alleen als er een mooie vrouw binnenkomt komen ze overeind uit het versleten bankstel. Er zijn grote belastingschulden en als ze erachter komen dat Youssoef (ook wel 'kameel' genoemd) vroeger goed verdiend heeft aan het lopen van marathons willen ze dat ook wel. Youssouf heeft nu een 'horrelvoet' als gevolg van een ongeluk. De vier anderen, drie van de vier behoorlijk te dik en alle vier niet vies van een biertje, gaan op zoek naar sponsors (uit te spreken als spons-oren). Dat levert fraaie scènes op, zoals in een Chinees restaurant waar de bijdrage uit een kalender bestaat en bij Herman den Blijker (die zichzelf speelt) die niet bepaald reclame in hen ziet. Uiteindelijk sluit Gerard, de eigenaar van de garage, een deal met een oom van Youssoef die een groot bedrijf in tweedehands auto's heeft. Als ze de marathon uitlopen krijgen ze 40.000 euro van hem, zo niet dan krijgt de oom de garage.

Ze gaan trainen onder leiding van Youssoef. Ook dat is nogal grappig, het kopen van de sportkleding, het oefenen in een park en op de Maasvlakte, de baby van de vriendin van een van hen die mee moet in een draagzak, Youssoef die hen aanspoort en opjaagt en vanaf zijn brommer van drankjes voorziet. Inmiddels ben je ook op de hoogte van de huiselijke situatie van de vier lopers. Elk heeft zijn eigen drama, een puber die niet wil leren, een vriendin die ontrouw is, een baby die is doodgegaan, eenzaamheid. Daar komt nog bij dat Gerard ongeneeslijk ziek blijkt te zijn. Hij wil dat aan niemand vertellen, alleen Youssoef krijgt het te horen.

Uiteindelijk lopen ze de marathon, wat nog bijna mis ging omdat de vrouw van een van hen wil dat haar man op zondag naar de kerk gaat, maar het komt nog net op tijd voor elkaar. Het lopen gaat goed tot Gerard vlak voor de finish in elkaar zakt. Daarna ontspoort de de film voor mijn gevoel, maar daar zal ik het niet over hebben. Het slot vond ik wel weer aardig, onder andere omdat ze Youssoef dan toch maar eens leren klaverjassen.

Ben je Rotterdammer, kun je tegen een forse portie godverdommes en heb je geen al te subtiel gevoel voor humor? Dan kejje gerust gaan kijke, wat mijn betreft. Voor alle anderen: je bent gewaarschuwd.

Het was in de bioscoopzaal tijdens de voorfilms nogal rumoerig. Veel jongelui, veel popcorn, hevig lachende meiden. Daarom vond ik het best merkwaardig dat het tijdens de film, afgezien van momenten dat er gelachen werd, heel stil was. De film maakte blijkbaar indruk. Dat vond ik verrassend en ik vroeg me achteraf af of, en zo ja hoe, een dergelijk effect met lezen in plaats van met film kijken bereikt zou kunnen worden. Dit lijkt er misschien een beetje bijgesleept om het bovenstaande een verantwoord tintje te geven, maar zo is het niet bedoeld. Ik denk écht dat het iets is om over na te denken, dat wil zeggen voor al die mensen – leraren, ouders, bibliothecarissen – die vinden dat 'de jeugd' meer zou moeten lezen.

Foto hier gevonden.

vrijdag 7 december 2012

Wat ik las 71

En Kai zei: 'Dat het leven zinloos is, verplicht niemand om te treuren. Ook zinloos.'

Ik verkeerde, hoe dat zo gekomen is weet ik niet meer, in de veronderstelling dat Kinderen van het Ruige Land van Auke Hulst een jeugdboek was. En omdat ik graag af en toe een jeugdboek lees en al een paar keer ergens had opgevangen dat dit een goed boek was, vroeg ik het aan op de bibliotheek (want zo gaat dat met goeie boeken, die zijn altijd uitgeleend) en verheugde me, toen ik het had opgehaald, op een boek 'om even mee bij te komen'.

Maar het is helemaal geen jeugdboek, al lijkt het me zeker niet ongeschikt voor lezers vanaf een jaar of vijftien, zestien. Misschien is het ook wel een boek voor de 'lijst', maar dat moeten de leraren Nederlands maar uitmaken. En 'bijkomen', in de zin van iets lezen dat niet al te moeilijk is en een positieve afloop kent, dat was er ook niet bij. Maar een goed boek vond ik het wel en dat is natuurlijk het belangrijkste.

Hoofdpersoon en verteller in het boek is Kai. Zijn broer Kurt is een jaar ouder, zijn zusje Deedee zes jaar jonger en ergens daar tussenin zit Shirley Jane. Ze wonen met hun ouders in een afgelegen huis in het Ruige Land, een buurtschap met een paar boerderijen, in Groningen. Op enige afstand bevindt zich een dorp met een school, een café, een snackbar en een supermarkt, rondom hun huis is bos. Ze hebben een pony, een hond en poezen. Hun vader is eigenaar van een regionale krant. Vroeger werkte hij bij de radio maar daar kreeg hij ruzie en toen is hij met de krant begonnen. Dit klinkt idyllisch en dat was het misschien ook, maar het verhaal begint met de dood van de vader. Kai is dan (ongeveer) acht.

Hun moeder heeft geen greep op de situatie en de kinderen, waarvan we vooral de twee jongens volgen, groeien min of meer op eigen kracht op. Ze hebben alle vrijheid, kiezen in het huis dan deze, dan die kamer om hun matrassen neer te leggen, slapen 's zomers buiten, spelen in het bos, beginnen een raket te bouwen, maken muziek, gaan naar bed als het hun uitkomt, eten vaak patat of pizza. Op het eerste gezicht een leuk leven, maar er zit een andere kant aan. Hun kleren worden zelden gewassen en zijn kapot. De telefoon doet het niet. Op school horen ze er niet bij en worden ze gepest. Hun moeder zit vaak in het dorpscafé en heeft relaties met mannen waar de kinderen niets van moeten hebben. Koken gaat voor haar niet veel verder dan iets bij de snackbar halen of knakworst opwarmen. Er komen deurwaarders aan de deur, maar ze is er erg handig in om die af te poeieren. Opa en oma springen af en toe bij met geld. Als Kurt en Kai op de middelbare school zitten verdwijnt hun moeder in een zomer een hele tijd min of meer uit beeld. De kinderen zijn nu nog meer op zichzelf en elkaar aangewezen. Het enige vriendje van de jongens, Jarmusch, die thuis juist betutteld wordt, is vaak bij hen.

Als lezer heb je, zo verging het mij althans, wisselende gevoelens: soms jaloezie op de vrijheid die de kinderen hebben, maar ook medelijden omdat ze verwaarloosd worden en bezorgdheid over hoe dit moet aflopen. Ook over de moeder, die in het verhaal een beetje op de achtergrond blijft, maak je je zorgen. Ze is weliswaar handig in het ontlopen van schuldeisers en probeert de indruk te wekken dat het leven zoals ze dat leiden een bewuste keuze is, maar je krijgt sterk het gevoel dat ze helemaal geen keus hééft, omdat ze het gewoon niet aankan. Ze zet de krant nog een tijdje voort maar moet hem uiteindelijk verkopen aan de medewerkers. Een van haar vrienden trekt bij hen in. Blijkbaar heeft die geen moeite met de chaos, want er lijkt niets te veranderen. De pony valt in een greppel en stikt door het touw waarmee hij vast zit. De hond is vals en moet worden opgesloten. Er komen steeds meer katten.

Kai en Kurt gaan na de middelbare school naar de kunstacademie en wonen eerst op kamers in een boerderij en huren later samen een huisje in een dorp. Als Kai drieëntwintig is wordt het huis in het Ruige Land verkocht. De moeder en de zusjes wonen tijdelijk in een tent op een camping. Met een zogenaamd voor een tochtje naar Amsterdam  geleende auto rijdt de moeder met Deedee en Shirley Jane, die zwanger is, en het vriendje van Shirley Jane, naar Zuid-Frankrijk. De auto gaat kapot, de meisjes en het vriendje, wiens ouders geld gestuurd hebben, gaan later terug met de trein. Hun moeder blijft achter en wordt clochard, iets wat ze altijd al als wens geuit had. Ze trekt in bij een andere zwerver en belt Kai op om hem te vragen geld voor haar te halen bij haar ouders. Dat doet hij, hij gaat het geld brengen, betaalt haar schulden, regelt dat de auto teruggebracht wordt naar Nederland en neemt zijn moeder mee terug.

Tegen het eind van het boek lees je een kleine vooruitblik over hoe het met de kinderen verder zal gaan. Deedee wordt juf, heeft een man, een huis en een gevulde koelkast. Shirley Jane maakt geen enkele school af en wordt verkoopster. Kurt trouwt met de eerste de beste vrouw die hem wil en wordt ongelukkig. En Kai wordt schrijver. Hij schreef als kind al science-fictionverhalen en is altijd blijven schrijven.

Het boek beschrijft vooral situaties, maar tussen de bedrijven door denken zowel de kinderen als de lezer na over vragen als wat beter voor een mens is: een geordend bestaan of alle vrijheid? Of een tussenvorm? Hoe beïnvloedt je jeugd de rest van je leven? Hoe belangrijk is verbeelding? Valt de moeder iets te verwijten of is zijzelf net zo goed slachtoffer?

Wat ik tijdens en na het lezen van het boek ook dacht is: dat Ruige Land, hoe echt het ook was (want de schrijver vertelt in zijn nawoord en in interviews dat het een autobiografisch boek is), is het niet óók een metafoor voor het leven, waar we iets van proberen te maken zonder dat iemand ons uitlegt hoe we dat het beste kunnen aanpakken? Zijn regels en normen schijnhouvast? Kunnen we zonder? Word je sterker als je aan je lot wordt overgelaten of kunnen alleen sterke karakters dat aan?

Geen boek dus om mee 'bij te komen', maar wel een boek dat boeit, verrast en aan het denken zet.

donderdag 6 december 2012

Een tevreden roker
















Mijn hoofd is geheel leeg, op een herinnering na. Dus schrijf ik die maar op. Mijn opa, de man van de oma van de puzeltjes, was jarig op vijf december. Hij had vier kinderen en die kwamen allemaal op zijn verjaardag en gaven hem elk twee dozen (of waren het kistjes?) sigaren: een voor zijn verjaardag en een voor Sinterklaas. Mijn opa zat in zijn leunstoel, ik denk dat het zelfs een zogeheten 'rookstoel' was, maar dat weet ik niet zeker meer, met naast hem een tafeltje waarop de dozen sigaren werden opgestapeld. Hij keek tevreden.

Ik geloof niet dat ik ooit sigarenbandjes heb gespaard maar ik herinner me nog wel het bandje van 'Elisabeth Bas'. Dat vond ik erg mooi. En nu moet ik ook denken aan het verhaal van Maarten 't Hart, dat 'Velasques Keurcorps Major' heet. Dat is een beetje een geheimzinnig verhaal over een man die elke avond tijdens een wandeling op de Rioolbemaling een sigaar opsteekt en het bandje aan de jonge hoofdpersoon geeft. Tot de man ineens niet meer verschijnt.

En zo zie je maar weer dat gedachten aan elkaar gehaakt zijn: doordat ik aan de verjaardag van mijn opa dacht, dacht ik vervolgens aan 'rookstoel' en aan sigarenbandjes en aan Maarten 't Hart. Zo wordt een leeg hoofd weer wat voller.

Foto hier gevonden.

woensdag 5 december 2012

Kaart&boek 39






















Ik verval in herhaling. En ik hoop dat jullie allemaal veel letters krijgen, van chocola en op papier.

dinsdag 4 december 2012

Wat ik las 70

Ik hou van dikke boeken. Ik hou van boeken over dagelijkse dingen. Daarom hou ik van Het Bureau van Voskuil en daarom zou ik ook van Pier en oceaan van Oek de Jong moeten kunnen houden. Maar het gekke is dat ik bij Het Bureau nauwelijks kon wachten tot er weer een nieuw deel verscheen en dat ik bij Pier en oceaan steeds maar zat te kijken hoeveel ik nog moest.

In ongeveer een week heb ik de achthonderd pagina's uitgelezen, ik bleef maar lezen, kon het slecht wegleggen. Ik was een beetje verslaafd aan het boek. Maar het was de verslaving van de zak chips, het smaakt je eigenlijk al niet meer, je weet dat je beter iets anders kunt eten, maar je stopt niet voor de zak leeg is. En daarna denk je: waarom deed ik dit eigenlijk? En je weet het niet. Zo ongeveer verging het me met Pier en oceaan.

Ik voel me een beetje gemeen door dit zo op te schrijven. Ik besef heel goed dat het schrijven van Pier en oceaan een enorme prestatie is. Er staan veel details in uit een voorbij tijd: de jaren '50 en '60. Het kan niet anders of De Jong heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar hoe het er toen uitzag en hoe men toen dacht en praatte. Het verhaal is breed opgezet, er komen veel personages in voor en de meesten van hen krijgen ruim aandacht. Het zijn mensen met herkenbare eigenschappen en problemen. Het zijn vaak een beetje treurige, teleurgestelde mensen die tot elkaar veroordeeld zijn en proberen er het beste van te maken, mensen die niet tot hun recht komen en die elkaar het leven zuur maken, mensen die dromen over een toekomst die niet komt. Zulke mensen zijn vaak interessante romanfiguren.

Maar toch. Het boek hield me in zijn greep maar sleepte me niet mee. Ik las het niet met tegenzin maar ik werd ook nergens enthousiast. Ik heb het nu een paar dagen uit en ik ben bijna alles al vergeten. Dat ligt vooral aan mijn geheugen maar toch ook een beetje aan het verhaal. Dat wist zich niet in mijn hoofd vast te zetten. De hoofdpersonen interesseerden me onvoldoende. Hun levens bleven op afstand.

En het zal wel een mysterie blijven waarom dat zo is. Waarom werd Maarten Koning uit Het Bureau iemand die me boeide en met wie ik meeleefde en bleven Dina Houttuyn en haar zoon Abel Roorda uit Pier en oceaan mensen die ik van een afstandje gadesloeg? Nee, niet omdat ik Maarten Koning aardiger vond want ik vónd Maarten Koning helemaal niet zo aardig. En ik vond Dina en Abel niet vervelend, al irriteerden ze me af en toe. Dat is in elk geval de winst van het lezen van dit boek: dat ik me weer eens realiseer hoe geheimzinnig het eigenlijk is dat het ene boek je zoveel doet en het andere zo weinig. Dat er tussen jou en een boek blijkbaar een soort 'klik' moet zijn.

Waar het boek over gaat is al op diverse plaatsen beschreven en beter dan ik dat kan. Heel in het kort: de Amsterdamse Dina Houttuyn raakt na een verkering van zeven jaar op haar zesentwintigste ongehuwd zwanger van de Friese Lieuwe Roorda. Na op hun knieën schuld bekend te hebben voor enkele leden van de kerkraad trouwen ze zo snel mogelijk en gaan in Breda op kamers wonen. Lieuwe is nog in dienst. Later wordt hij leraar geschiedenis in Friesland, vervolgens conrector en daarna rector in een stadje in Zeeland. (Dat stadje is Goes, zoals ik inmiddels weet, maar in het boek blijft het ongenoemd.) Hun oudste zoon Abel is als ze naar Zeeland verhuizen bijna acht. Er worden nog vijf kinderen geboren, een ervan overlijdt bij de geboorte.

We volgen vooral Dina en Abel in het boek. Dina is niet gelukkig in haar huwelijk. Zij ergert zich aan haar man, aan zijn zelfingenomenheid en opschepperij. Ze kiest bij een conflict altijd de kant van de kinderen. Abel volgen we vooral in zijn gymnasiumtijd. De vrienden, de brommers, de meisjes, de drank, de politiek, het verzet tegen het ouderlijk gezag. Voor een zoon uit een christelijk rectorsgezin had hij veel vrijheid vond ik. Na het eindexamen volgen de examenfeesten, waar Abel niet erg van houdt. Dan gaat hij een maand in een restaurant in Domburg werken en vervolgens op vakantie met zijn Zeeuwse vriendin Digna, die al in Amsterdam woont en aan de kunstacademie studeert en aan Abel een kaart heeft gestuurd van Mondriaans op een Domburgse strekdam geïnspireerde Pier en Oceaan. Dat ze samen op vakantie gingen verbaasde me: in 'onze kringen' was zoiets aan het eind van de jaren '60 niet gebruikelijk. Met 'onze kringen' bedoel ik de nette, kerkelijke burgers, waar het gezin Roorda deel van uitmaakte en ik toen ook nog.

Abel heeft soms het gevoel deel uit te maken van iets eeuwigs, iets ongrijpbaars, iets dat in de toekomst verborgen ligt. Een enkele keer is het heel dichtbij en lijkt het of hij het kan benoemen, maar dan verdwijnt het weer. Het maakt hem rusteloos en het jaagt hem het huis uit, de brommer op, naar de drie eiken waar hij vaak zit na te denken, de polder in. Het laat hem als hij een meisje heeft naar andere meisjes verlangen. Het laat hem dingen zeggen die hij niet wil zeggen. Dat vond ik wel mooi weergegeven, die onrust en onzekerheid en het brutaal en provocerend zijn, vooral tegen zijn vader.

Er wordt een paar keer op gezinspeeld dat Abel zou kunnen gaan schrijven. Hij denkt er af en toe aan. Aan het eind van het boek, met Digna kamperend in Finistère, voelt hij een drang om ergens mee te beginnen.

In het boek worden naast Dina en Abel meer mensen beschreven: Lieuwe, Abels grootouders van beide kanten,  vriendjes, de ouders van die vriendjes, een lerares en haar man, meisjes. De een komt beter uit de verf dan de ander. Soms vroeg ik me af waarom ik die mensen ook moest leren kennen in hun eigenaardigheden omdat ze toch nogal buiten het verhaal bleven staan.

Al met al: een mij niet bevredigend boek met wat mooie elementen. Ik denk dat over de opbouw en het terugkeren van bepaalde thema's (zoals bijvoorbeeld de manier waarop Abel omgaat met zijn moeder en met de moeders van vriendjes en de liefde van moeder en zoon voor het strand) goed is nagedacht, maar ik heb het veel te snel gelezen om daar iets over te kunnen zeggen. Ik hoop voor De Jong dat hij een heleboel betere en aandachtigere lezers krijgt die hem meer waarderen. Want dat hij een prestatie heeft geleverd, daar ben ik wel van overtuigd. Alleen was die aan mij niet zo besteed. En dat spijt me, want ik had er op grond van de bespreking in de NRC en een interview met de schrijver (beide hier te lezen) wel verwachtingen van. De recensie in de Volkskrant had me kunnen waarschuwen, maar die kende ik toen nog niet. Bovendien is zelf oordelen altijd beter.

zaterdag 1 december 2012

Rotterdam 2012-8















De Albert Heijn hier op de hoek is wegens verbouwing gesloten en daarom kom ik nu vaker bij de Marokkaanse slager/groenteboer. Alles bij AH kopen is makkelijker, maar bij de Marokkaan is het leuker. Dat wist ik ook wel, maar gemak dient de mens nietwaar. Vanavond hoorde ik er dit. Er kwam een man binnen die blijkbaar een bekende was, want hij liep door naar achteren. De Marokkaanse baas van de winkel zei toen hij hem zag: Hé, lelijke Turk, wat kommie doen? En ik dacht: dit is typisch Rotterdams, zij het met een allochtone 'twist'. Tevreden liep ik naar huis met m'n aankopen.

Foto hier gevonden.

vrijdag 30 november 2012

Cultuurschokje















Hoofdpersoon Abel in Pier en Oceaan van Oek de Jong verhuist als hij bijna acht is van Friesland naar Zeeland. Het is zomervakantie en daarna moet hij naar een nieuwe school. En dan staat er dit:

Op het schoolplein stond hij met zijn broer in een hoek te wachten tot de bel ging. Toen er kinderen naar hen toe kwamen en vragen stelden, antwoordde hij in het Fries. Ze verstonden hem niet en lachten om het rare taaltje dat hij sprak.

Op ongeveer dezelfde leeftijd en dus ook in dezelfde tijd, want Oek de Jong en ik zijn even oud, terwijl zijn vader rector werd van een middelbare school in Zeeland en de mijne directeur van een andere middelbare school, ook in Zeeland, maakte ik iets dergelijks mee. Ik kwam weliswaar niet uit Friesland maar van Goeree-Overflakkee, waar ze een taal spreken die veel op Zeeuws lijkt. Maar toch vonden de kinderen op de school in Axel, die een andere variant van het Zeeuws spraken, het een raar taaltje waar ze om moesten lachen.

Ik stond bij het hek van het schoolplein. Ik had geen broer of zus die naast me stond. 'Zeg eens "zon"' zeiden de kinderen en ik zei 'zunne' en ze moesten lachen. Ik heb zo snel mogelijk  Axels geleerd, al ben ik er nooit echt goed in geworden. Ik zou dan ook niet weten hoe ze daar 'zon' zeggen.

Foto hier gevonden.

donderdag 29 november 2012

In mijn sas met Google



















Wat zou ik zijn zonder Google? Ik zou het haast bijbels beantwoorden: schallend koper en een rinkelende cymbaal. Maar dat is natuurlijk raar, dus ik zeg maar gewoon: niks. Nog beter is misschien: wáár zou ik zijn zonder Google? Nergens.

Zojuist met één zoekopdracht een vraag beantwoord die me gisteren voor het slapen gaan bezighield: waar in Zeeland woonde de hoofdpersoon van Pier en oceaan van Oek de Jong? Ik ben op driekwart van het boek en heb de hele tijd gedacht dat het Vlissingen was. 'Ergens' had ik een vage twijfel, maar ik kon er toch niks anders van maken. Maar gisteravond las ik ineens 'Walcheren kende hij niet.' En Vlissingen ligt toch echt op Walcheren. Eerst dacht ik: die De Jong weet niet eens dat Vlissingen op Walcheren ligt. Maar dat leek me toch een beetje sterk. Dus peinsde ik verder. Hij noemt de plaats waar hij woont 'de stad' en er zijn (in de jaren '60) twee lycea. En er is een station. Zou het Goes zijn? Maar wacht, er staan straatnamen in het boek. Onder andere de Joachimikade. Ik tik 'Joachimikade' in op Google en het eerste wat ik zie is: Joachimikade Goes. Probleem opgelost. Ik moet even mijn beeld van het boek bijstellen, maar dat lukt wel.

Wat ik me nog wel afvraag is: waarom noemt de schrijver wel de straatnamen en twee plaatsnamen (Kattendijke en Domburg), maar laat hij de rest in het vage? Vlissingen, zonder naam maar herkenbaar aan de boulevard en het standbeeld van 'de zeeheld' (voor hem kon een naam er ook niet af), komt ook in het boek voor, vandaar mijn verwarring. Maak het veel uit? Dat niet, maar ik ben toch tevreden dat ik nu weet hoe het zit. Met dank aan Google. Want hoe had ik dat vroeger ooit op kunnen lossen?

En dit is natuurlijk niet zo 'wetenschappelijk', om met één zoekopdracht genoegen te nemen. Dat is wel een beetje naar het verwachte resultaat toe redeneren, en dat mag niet zoals we weten. Dus bedenk ik nog wat: er is sprake van zwemles bij het Sas. En kijk eens wat 'Goes Sas' oplevert: de foto hierboven. En voor wie dat nog niet voldoende vindt, bij die foto staat: 'Vorige week overhandigde Oek de Jong het eerste exemplaar van het boekje De Stok aan burgemeester René Verhulst. Het verhaal speelt zich net als Opwaaiende Zomerjurkenaf aan het Sas. De novelle is een voorproefje van een grote roman van Oek de Jong die binnenkort verschijnt en die weer voor een groot deel over zijn Goese jaren gaat. De Stok verscheen in de Slib-reeks. De foto is uit 1936.'

Foto hier gevonden.

woensdag 28 november 2012

Zo hip als de bieb
















Bij het Kruitvat zag een een bak met kindertasjes, roze met een motief van poppetjes, en daar stond bij: hippe schoudertas. En toen dacht ik: zal ik dan toch maar een blogstukje over 'hip' schrijven? Want met dat woord loop ik al een paar dagen rond. En ik weet ook hoe het komt: door de Leeszaal. Omdat ik ooit een raar liedje op YouTube heb gevonden over 'die hippe hippe leeszaal'. En het komt ook een beetje door de lezing van Juul Martin die ik in de Leeszaal hoorde. Hij zei dat de mensen van de Leeszaal een soort voorhoede vormen omdat ze bezig zijn met iets wat in de maatschappij nu nog nieuw is en misschien vreemd wordt gevonden maar wat over een tijdje algemeen gebruik zal zijn: delen. Zoals het een aantal jaren geleden nog raar was als je iemand op straat hoorde telefoneren, terwijl dat nu heel normaal is. Waarbij ik overigens, nu ik dit opschrijf, denk: dat bellen op straat is eigenlijk ook alweer een beetje uit de tijd, want veel mensen bellen niet meer maar WhatsApp-en of hoe het heten mag (ik ben er zelf ook een beetje uit).

Zo kwam ik bij het woord 'hip' terecht. Dat vind ik al jaren een interessant woord omdat het is weggeweest en toen weer teruggekomen. Dat is althans mijn idee. Begin jaren '70 was 'hip' de uitdrukking voor 'helemaal in', van deze tijd, nieuw, jong, te-gek-weetjewel. Zo ongeveer herinner ik het me. Of hip nou van hippies kwam of hippies van hip, dat weet ik niet, maar het had in elk geval alles met elkaar te maken.

Maar een paar jaar later werd 'hip' een beetje een verdacht woord. Een woord van je ouders. Als die zeiden dat je nieuwe broek hip was, dan kreeg je een vervelend gevoel. Ten eerste hoorden ouders zo'n woord niet in de mond te nemen, ten tweede was die broek misschien toch minder leuk dan je eerst gedacht had. Met andere woorden: hip was een belegen woord geworden en het verdween naar de achtergrond.

Ik was dan ook verrast toen het woord, een jaar of dertig later, weer terug bleek te zijn. Je hoorde het opeens weer en het had opnieuw die sfeer van vroeger: nieuw, dynamisch, iets van een nieuwe tijd. Dat vond ik bijzonder. Inmiddels is hip geloof ik een woord dat er gewoon bijhoort en dat niet zoveel bijzonders meer betekent en dat dan ook niet misstaat bij de schoudertassen van het Kruidvat.

En nu weet ik eindelijk weer waar ik óók nog aan dacht, en waarmee dit stukje dan hopelijk alsnog een beetje verband krijgt: ik dacht aan de hipste bibliotheek ter wereld. DOK-Delft is daar ooit toe uitgeroepen en hoewel ik het toen ik er een keer ging kijken een leuke bibliotheek vond, heb ik ook altijd gedacht dat wat ze daar hip vinden een beetje het hip is van je ouders en de broek. Ze hebben in DOK een turquoise trap en zebratapijt en bollen met muziek erin en touchscreentafels. En dat heb ik altijd een al snel weer gedateerd soort hip gevonden. En nu, misschien een klein beetje gehersenspoeld door de nieuwetijdsgoeroe Juul Martin, denk ik dat de ouwe tapijten en tweedehands caféstoelen van de Leeszaal, dat die pas écht hip zijn. Omdat hergebruik en duurzaamheid en delen en soberheid de toekomst hebben.

Soms kan ik wel eens een beetje doorslaan, ik weet het. Dat trekt vanzelf weer bij.

Foto hier gevonden.

maandag 26 november 2012

Wat ik las 69

Bij de uitgeverij/drukkerij die van vier brieven van Voskuil een  boekje maakte kocht ik, mijn zuinige aard opnieuw negerend, nóg een boekje: Haaksbergen van Detlev van Heest. Een oplage van 150 exemplaren, door de auteur genummerd en gesigneerd, ik heb nummer 22. Best chic dus.

Het boekje ziet er mooi uit en de verhalen zijn ook de moeite waard. Ik had van Detlev van Heest tot nu toe drie boeken gelezen: De verzopen katten en de Hollander, Pleun en Het verdronken land. Met dit nieuwe boekje erbij denk ik dat ik zijn hele werk nu ken, afgezien van wat artikelen. En ik hou ervan. Van Heest schrijft vaak over ontmoetingen, zoals in De verdronken katten over die in het buurtje waar hij woonde in Japan. Hij bezocht daar regelmatig een aantal buurtgenoten, allemaal oudere mensen. Hij praatte met hen, dronk thee en at wat. Simpele dingen maar opgeschreven op een manier die ze daar bovenuit laat stijgen. De gesprekjes worden weergegeven zoals ze gevoerd zijn, in elk geval lijkt dat zo, maar ze worden toch literatuur. Vergelijkbaar met hoe dat bij Voskuil gebeurt. Van Heest en Voskuil kenden elkaar omdat, als ik het mij goed herinner, Van Heest Voskuil een brief gestuurd had waarin hij zijn bewondering voor diens werk uitte, en ze vervolgens vrienden werden.

In Haaksbergen staan twee verhalen. Ze spelen in Overijssel maar doen ook denken aan de verhalen uit Japan. In het eerste verhaal bezoekt Van Heest (die ook hier, net als in de andere boeken, hoofdpersoon is in zijn eigen verhaal) een oude mevrouw in een bejaardenhuis. Hij drinkt thee met haar en daarna dubbeldrank, ze eten koekjes en kaasblokjes en praten wat. De mevrouw had Detlev wel als schoonzoon gewild maar haar dochter koos een andere man. In het tweede verhaal gaat Van Heest naar een begrafenis. Mij, slordige lezer die ik ben, ontging het aanvankelijk, maar dankzij Foxxblok begreep ik dat het de begrafenis van diezelfde mevrouw was. En inderdaad, bij tweede lezing zag ik het. De dochter die niet met hem trouwde was er ook.

Een erg aardig boekje, maar het nut ervan lijkt me toch vooral het steunen van de uitgever en de auteur. De brieven van Voskuil voegden echt iets toe aan zijn werk omdat je hem in die brieven een beetje op een andere manier leert kennen. Bij Van Heest is het meer van hetzelfde en dat is zeker het lezen waard maar ik vermoed dat de verhalen ook ooit wel in een bundel of een roman zullen worden opgenomen. En aangezien ik die dan waarschijnlijk wel zal kopen had ik daar eigenlijk wel op kunnen wachten. Maar goed, ik heb het boekje nu en ik ben er eigenlijk best blij mee.

zondag 25 november 2012

CTRL+S




















Op het – zeer aan te raden – blog Boekendingen las ik vandaag, in de honderdste aflevering van de serie 'Covers with books', deze regels:

als ooit alle boeken verdwenen zullen zijn,
is er altijd nog de poëzie…

En toen dacht ik eerst even aan wat op een Rotterdamse vuilniswagen staat: 'Als alles een illusie blijkt / blijft altijd de illusie.' Want daar vind ik het een beetje op lijken. En direct daarna dacht ik aan dominee vD. Dominee vD. gaf ons godsdienstles op de hbs. Soms moesten we van hem stukken bijbeltekst uit het hoofd leren. Ik herinner me er vrijwel niets van, ik geloof dat 'En er zal een rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï en men noemt Zijn naam Wonderbare Raadsman, Heilige ???, Vredevorst.' erbij was. Ik schreef dit uit mijn hoofd op en er blijkt bij nazoeken niks van te kloppen, ik heb twee gedeelten uit het bijbelboek Jesaja aan elkaar gerommeld.

Het uit het hoofd leren van bijbelteksten heeft bij mij dus in elk geval weinig succes gehad. Nu ben ik nooit goed in uit het hoofd leren geweest, ondanks de wekelijkse training op de lagere school, waar we elke maandag een 'psalmversje' moesten kunnen opzeggen dat we de dagen daarvoor (in de praktijk meestal alleen op zondagavond en eerder die dag tijdens de kerkdienst) in ons hoofd geprent hadden.

Later, op catechisatie, moesten we trouwens ook uit het hoofd leren: het Kort Begrip der Christelijke Religie: vragen en antwoorden over het geloof. 'Wat is uw enige troost, beide in leven en sterven?' 'Dat ik met lichaam en ziel niet mijn maar mijn geliefde Zaligmaker enz.' (Verder weet ik het niet meer.)

Maar ik dwaal af. Dat de regels van Boekendingen me aan dominee vD. deden denken komt door wat hij als argument gebruikte voor dat uit het hoofd moeten leren. Want er was natuurlijk nogal wat protest: 'Menéér, waaróm moeten we dat uit ons hoofd leren, we kunnen het toch gewoon lézen?' En dan zei dominee vD. dat we later, als we oud waren, wel eens in het ziekenhuis konden komen te liggen en dan misschien wel niet meer konden lezen en dat we dan die woorden in ons hoofd hadden en eraan konden denken en dat ze ons dan troost zouden kunnen geven. Wij vonden dat maar belachelijk.

Nu denk ik daar een beetje anders over. Niet wat betreft bijbelteksten, maar wel met betrekking tot poëzie. Niet speciaal voor in het ziekenhuis, maar gewoon om er af en toe aan te kunnen denken. Ik heb zelfs wel eens pogingen gedaan om een enkel geliefd gedicht uit mijn hoofd te leren, maar het is me nooit gelukt. Ik maak altijd fouten. Zelfs met een enkele regel waarvan ik dacht dat ik hem echt kende bleek dat bij opzoeken vaak toch niet helemaal waar te zijn. Ik heb het inmiddels maar opgegeven. Ik ken iemand die het wél kan, en die het af en toe ook doet. Tegen wie je kunt zeggen: 'Herr es ist Zeit' en dan krijg je zomaar het hele gedicht van Rilke te horen. Dat lijkt me fijn, als je dat kunt. En het is ook al fijn om iemand te kennen die het kan.

Arnon Grunberg schreef een tijdje terug dat iedereen gedichten uit zijn hoofd zou moeten leren en stelde voor om met 'Aan Rika' te beginnen. En ging daar actie voor voeren. Hoe dat is afgelopen weet ik niet.

En dan is er het verhaal van Alberto Manguel, die in in De bibliotheek bij nacht vertelt  hoe in Birkenau mensen boeken navertelden aan groepjes kinderen. En dat het wisselen van groepje daar 'het omruilen van boeken in de bibliotheek' werd genoemd. En ik heb ook ooit ergens, waar weet ik niet meer, gelezen over een vrouw die, enigszins tot haar eigen verbazing, in het concentratiekamp in Indië merkte dat ze gedichten uit haar hoofd bleek te kennen en die daar zichzelf en anderen mee troostte. (Weet iemand misschien waar ik dat gelezen kan hebben?) Een verschrikkelijke situatie waarin ook nog eens de troost van het lezen ontbreekt, erger kan het geloof ik niet. 

Dit waren zomaar wat gedachten als gevolg van die regels op Boekendingen. Ik bedoel het niet als pleidooi voor uit het hoofd leren van gedichten of prozafragmenten. Maar een slecht idee lijkt het me zeker niet. Dominee vD. had waarschijnlijk meer gelijk dan ik destijds vermoedde.

Plaatje hier gevonden.

zaterdag 24 november 2012

Zalig lezen




















Gisteravond hoorde ik iemand een verhaal vertellen over maatschappelijke overwaarde en de economie van het delen, at ik heerlijke kerriesoep en erg lekkere tabouleh, luisterde naar een stemkunstenaar en een bas-saxofonist, keek de Volkskrant in, maakte een praatje met een paar mensen, dronk een kopje thee, en zag verschillende boeken die ik wel zou willen lezen.

Verder zag ik: een piepkleine baby, een mevrouw met mooie rode lippenstift, een stel Marokkaanse jochies, een paar heren in pak, een mevrouw met een sleutelbos om haar hals, een groepje Ethiopiërs (denk ik), twee kleine meisjes met roze nagellak die aandachtig naar de stemkunstenaar luisterden, een klein hondje, en ook nog een heleboel mensen die me wat minder opvielen dan de hiervoor genoemde.

Waar was ik? Drie keer raden. De boekhandel? Nee. De bibliotheek? Ook mis. Een buurtfeest? Hm, komt in de richting.

Drie keer fout maar jullie hebben toch allemaal een boek gewonnen. Dat kun je gaan ophalen in Leeszaal Rotterdam West. Want dáár was ik gisteravond en daar zijn heel veel boeken en die mag je zomaar meenemen. Het is fijn als je er een ander boek voor terugzet, maar het hoeft niet. En geloof me, ze hebben er goeie boeken. Het Verzameld werk van Bloem en Achterberg waren aan het eind van de avond weg, maar Franca Treur en Vestdijk en Maarten 't Hart en Siebelink en Cees Buddingh' en Hella Haasse, die stonden er allemaal nog. Ik kan niet zo goed schatten maar ik denk dat ik met duizend boeken niet te hoog zit.

Hoe die boeken daar komen? Dat is een lang verhaal dat ik maar zeer ten dele ken. Dit is wat ik er van gehoord heb.

Bibliotheek Rotterdam sluit een groot deel van zijn vestigingen. Ook die in het Oude Westen gaat binnenkort dicht. Een paar buurtbewoners dachten toen: laten we proberen zelf een bibliotheek te beginnen. Dit schrijf ik waarschijnlijk niet goed op, ik denk dat het moet zijn: we gáán zelf een bibliotheek beginnen! Want zulke mensen zijn het, die niet lang en breed piekeren, maar die gewoon beginnen. Het heeft ongeveer een half jaar geduurd, er waren heel veel vrijwilligers bij betrokken (de aantallen die ik hoorde noemen liepen uiteen van zeventig tot honderd), er werd een grote (maar kale) ruimte gevonden die een maand lang gratis gebruikt mocht worden, er werd een budget bij elkaar gepraat van vijfduizend euro en er werd hard gewerkt. En toen ik er vorige week zondag voor het eerst langsliep om eens te kijken wat het nou eigenlijk was, die Leeszaal waar ik hier en daar op internet over gelezen had, toen was het klaar en kon de volgende dag het Festival beginnen. Ik mocht binnenkomen, kreeg uitleg en wist niet wat ik zag: zo leuk zag het eruit. Oude caféstoelen, lange leestafels van sloophout, lampjes van Ikea, vloerkleedjes, achterin een filmzaal, een bar, een hoekje voor kinderen. Een rijtje allemaal verschillende computers langs de wand. Allerlei verschillende boekenkasten vol boeken. Planken met tijdschriften. En wie denkt: dat zal wel een rommeltje zijn, die vergist zich. Want het is ingericht door iemand die daar verstand van heeft. En dat zie je.

De boeken en tijdschriften, trouwens, die zijn gewoon ingeleverd door mensen die ze zelf niet meer hoefden. 'Er zijn zoveel boeken schaarloos,' zei een van de initiatiefnemers tegen me. De kunst is natuurlijk om mensen ertoe te bewegen ze te komen brengen. Die kunst verstaan ze daar.

De hele week was er vanalles te doen, workshops, lezingen, auteurs die kwamen voorlezen. Ik heb spijt dat ik pas op de laatste dag gegaan ben want ik denk dat ik heel wat gemist heb. Maar de laatste avond heb ik in elk geval meegemaakt.

Dit lijkt een succesverhaal en dat is het ook. Maar nu komt natuurlijk de vraag: kan het zo blijven? Mag de Leeszaal gratis in dat al jaren leegstaande pand blijven zitten? Wil het energiebedrijf meewerken? Dat moet nog verder geregeld worden. Dus na deze flitsende start is de Leeszaal nu jammergenoeg weer dicht. Maar ze gaan uit van een 'doorstart', begin volgend jaar. Want dat het in een behoefte voorziet, dat is deze week wel gebleken. En de Marokkaanse jochies die – natuurlijk – op de computers afkwamen, hebben zich zelfs ook al als vrijwilligers aangeboden.

Dit staat op de site van de Leeszaal:

Een leeszaal is een plek voor culturele en sociale uitwisseling en verrijking. 

Dat is mooi gezegd en het is nog waargemaakt ook.

Hier vind je de site van Leeszaal Rotterdam West.
En, op zoek naar een foto, zag ik dat ook het Bibliotheekblad aandacht aan de Leeszaal heeft besteed, zie hier (de foto hierboven komt uit dat stuk). En hier staat ook nog een artikel.

vrijdag 23 november 2012

Sans liseuse




















Komt deze tafel je bekend voor? Op een ander schilderij zit een van de liseuses van Matisse erachter. Zie hier.

Schilderij: Henri Matisse (1869-1954)

donderdag 22 november 2012

Spelen doe je maar thuis


















Onlangs las ik twee twitterberichten (die ik nu even samenvoeg, de plaatsnaam kort ik voor de goede orde af ), afkomstig van iemand die in een bibliotheek werkt:

Wij hebben in E. nu dus retail. Volgens strakke regels. We hadden een prachtig klimhuisje voor de kids. Dat mag niet meer van "het Bureau". Huilende kindjes en verontwaardigde ouders. Dat allemaal omdat het "niet binnen de formule past". Ben ik nou gek?

Uit latere twitterberichten van dezelfde bibliothecaris bleek me dat er waarschijnlijk toch weer een speelhuisje zal komen. Maar daar gaat het me nu even niet om. Als niemand er iets van gezegd had was dat speelhuisje voorgoed verdwenen. Of op zijn minst tot de invoering van de volgende formule. Dat de kinderen het huisje misschien zouden missen, daar was van te voren blijkbaar niet mee gerekend. Het gaat tenslotte om een 'formule' en als daar een huisje voor moet verdwijnen, dan is dat nu eenmaal zo. Er zullen vast ook een heleboel boeken zijn afgeschreven. Om de rest speelser te kunnen presenteren. Ofzoiets.


Er zijn ook bibliotheken waar de kinderen mee mogen denken over de inrichting. Dat lijkt me een betere formule. Want wie het als kind leuk vond in de bibliotheek, die komt misschien als hij of zij zelf kinderen heeft weer terug. Of blijft misschien zelfs als puber gewoon komen. En dat scheelt dan weer mooi in de marketingkosten.

Foto hier gevonden.

woensdag 21 november 2012

Nostalgische waarde
















Op twitter las ik dat in de PZC de kop 'Herinnert u zich deze nog?' boven een foto van het oude Veronicaschip staat. En dat dat een goede kop is. En ik dacht: ja! Meteen toen ik het las, ik zag de foto er niet eens bij, hoorde ik in gedachten 'herinnert u zich deze nog nog nog', met zo'n echootje erin. En inmiddels zijn in mijn hoofd al verschillende termen en namen omhooggekomen: goud van out (waarvan ik pas nú, na vijfenveertig jaar, ineens besef dat het natuurlijk niet oud maar out moet zijn, van Rob Out), Joost den Draaijer met zijn 'temidden van de beslommeringen des levens', Chiel Montagne, Candlelight van Jan van Veen, 'binnengekomen op', 'met stipnotering', 'the number one one one', 'luister mee naar éénnegentwee'. En vul het zelf maar verder aan, als je oud genoeg bent om het te hebben meegemaakt.

En ik zie mezelf weer zitten op mijn kamertje, op zaterdagmiddag, na 's morgens nog vier uur naar school te zijn geweest. Huiswerk maken met de top-40 aan. Leren lukte me er niet goed bij, maar 'maakwerk' (zoals vertalen), dat ging wel. En bovendien: wat was belangrijker, huiswerk of de top-40?

Op mijn voormalige werk leenden we veel zogeheten reminiscentie-materiaal uit, bedoeld voor ouderen in zorginstellingen. Boeken met foto's van oud keukengerei of reclames van vroeger, cd's met oude liedjes, een puzzel van Ot en Sien, zulke dingen. Bedoeld om (zeer) oude mensen wat nostalgisch plezier te bezorgen. En voor dementerenden zelfs van groot therapeutisch belang, omdat het hen soms zó kon raken dat ineens een gesprek mogelijk werd.

Ik kan er nog steeds kwaad om worden dat die collecties zijn wegbezuinigd. Al zal ik het zo wel niet mogen formuleren en het over ombuigen, prioriteiten en speerpunten moeten hebben. In een inmiddels alweer ver verleden schreef ik er een stukje over. Ik sta er nog helemaal achter, al  zou ik het nu waarschijnlijk wat minder voorzichtig formuleren.

Van Veronica naar zorginstellingen? 'Ogenschijnlijk heeft het ene / niets te maken met het ander.' Om met Jules Deelder te spreken.

Foto hier gevonden.

dinsdag 20 november 2012

Wat ik las 68

Hier in huis zwierf Oud en Eenzaam van Reve. Een afgeschreven  bibliobusexemplaar, en dat afschrijven was in dit geval wel terecht, het boek zit vol vlekken en is letterlijk stukgelezen, er staan stempeltjes in van september 1978 tot oktober 1987 en ook daarna is het vermoedelijk nog jaren uitgeleend. Op (weer eens) een moment van 'niets te lezen voor in bed' pakte ik het en begon erin, verwachtend dat ik het eerder gelezen zou hebben. Misschien is dat inderdaad het geval, maar misschien ook wel niet, want ik herinnerde me er helemaal niets van, geen enkele regel of gebeurtenis.

Reve begint, zo vertelt hij in de Proloog, op 7 juni 1976 aan dit boek te schrijven. Hij is dan, want hij is van 14-12-1923, tweeënvijftig. Oud zou ik de hoofdpersoon van het boek (die veel gemeen lijkt te hebben met de schrijver maar natuurlijk niet met hem vereenzelvigd moet worden) daarom niet willen noemen, eenzaam daarentegen wel. Dat is wat het boek mij langzaam maar zeer zeker duidelijk maakte: hoe eenzaam de hoofdpersoon is. Af en toe dacht ik al lezend: dit boek gaat vooral over eenzaamheid, en realiseerde me dan: ja allicht, dat staat niet voor niks in de titel. En vergat dat vervolgens weer en dacht het een tijdje later opnieuw. Uit de Proloog had ik het ook al kunnen opmaken en uit het daar nog vóór opgenomen gedicht Alone van Edgar Allan Poe eveneens. Maar dat begreep ik pas na afloop. Waarmee ik nog maar eens wil zeggen dat het de moeite waard is om van een goed boek zodra je het uit hebt in elk geval de eerste paar pagina's nogmaals te lezen. 

Eerst had ik het nog niet zo in de gaten, die eenzaamheid. De hoofdpersoon, die Gerard heet,  is bezig een huis te bouwen in Frankrijk en ziet als hij bouwmaterialen gaat ophalen een jongen langskomen op een bromfiets. En krijgt de bekende gedachten die hoofdpersonen uit romans van Reve wel vaker krijgen omtrent jongens. Deels romantisch en dweperig, deels fantasieën over straffen en slaan. Zodat ik dacht: daar gaan we weer, dat weet ik nou wel. Gerard vermoedt dat de jongen naar een verlaten boerderij daar in de buurt op weg is en hij gaat hem na een tijdje achterna en bespiedt hem door een kier in de vloer van de zolder boven de kamer waarin de jongen zich bevindt. Dan gaat het verhaal elders verder, door herinneringen die op die zolder bij Gerard bovenkomen. Eerst lezen we over de periode dat hij in Engeland woonde en daar zowel met de mannelijke als de vrouwelijke medebewoner van het huis waarin hij een kamer huurde een relatie had.

Daarna verder terug, naar de tijd dat hij een jaar of tien is en een keer met zijn ouders meegaat naar een communistisch scholingskamp. Daar worden lezingen gehouden door onder anderen de bekende kameraden De Leeuw en De Groot. Kameraad De Leeuw vertelt een verhaal van het soort dat Reve 'communistische pornografie' noemt. Dergelijke verhalen heeft Gerard vaker gehoord en gelezen. Ze gaan over een arbeidersjongen die door kapitalisten gemarteld wordt, bijvoorbeeld door hem aan zijn voeten boven een vuur op te hangen en hem dan te slaan. De jonge Gerard voelt mededogen met zijn 'broertje', maar tot zijn eigen ontreddering windt zo'n verhaal hem ook op en fantaseert hij erover verder. Hij beseft dat dit iets is wat hij nooit aan andere mensen zal kunnen vertellen, omdat die alleen verontwaardiging voelen jegens de kapitalisten die een arbeidersjongen zoiets aandoen.  

(Nu ik dit opschrijf denk ik: zou het door kameraad De Leeuw en de zijnen, áls het al zo verteld is, symbolisch bedoeld zijn geweest? Maar voor het verhaal doet dat er niet toe.)

De jonge Gerard voelt zich schuldig. Het lijkt alsof de jongens gemarteld worden omdat híj dat wil. Tijdens het scholingskamp gaat hij op zondagmiddag in zijn eentje wandelen.  Hij ontmoet een boerenjongen over wie hij fanatasieën krijgt die door de lezing van kameraad De Leeuw opgeroepen lijken te zijn. De jongen vraagt hem of hij mee wil gaan kanoën. De verhuurder van de kano's is een man in wie de lezer een pedofiel herkent. De jonge Gerard krijgt een reep chocola van hem en voelt een onbestemde maar hevige dreiging. De man laat hem een fotoboek zien over vier zeilende jongens, waar niets kwaads in lijkt voor te komen maar dat Gerard desondanks zeer verontrust.

Uiteindelijk, na nog wat beangstigende gebeurtenissen tijdens de kanotocht, springt Gerard in het water, zwemt naar de kant en komt kletsnat in het kamp terug. Daarna verplaatst het verhaal zich weer naar ongeveer vijfenveertig jaar later in Frankrijk en verlaat Gerard de zolder en maakt een praatje met de jongen van de bromfiets. Het thema blijft hetzelfde, banale zinnen aan de oppervlakte, daaronder fantasieën en een gevoel van dreiging. Wie het werk van Reve kent kan dit zelf invullen, wie het niet kent zal daar zijn of haar redenen wel voor hebben en kan ik er hier maar beter niet mee lastigvallen. 

Wat het lezen van dit boek bij mij teweegbracht is dat ik dacht: ik heb Reve's romans misschien wel nooit goed begrepen. Van zijn (vele) brieven heb ik altijd gehouden, van Op weg naar het einde en Nader tot u ook, maar zijn andere romans vond ik (voor zover ik ze ken) vaak een beetje zeurderig en teveel van hetzelfde. (De Avonden vormt daarop een uitzondering, maar dat heb ik pas veel later leren kennen dan het meeste wat ik van hem las). Ik heb Reve's boeken, denk ik nu, veel te veel gelezen als verhalen over een man die verliefd wordt op jongens, en veel te weinig als romans over fundamentele eenzaamheid. Dat was misschien nogal dom van me, denk ik nu.

De hoofdpersoon in Oud en Eenzaam heeft het gevoel dat hij nergens bijhoort en dat hij niemand ooit zal kunnen vertellen wat er in hem omgaat. Dat het daarbij gaat over wat hij voor jongens voelt en over hen fantaseert, is, denk ik nu, misschien niet het allerbelangrijkste, maar 'slechts' een effectieve manier waarmee Reve duidelijk maakt dat ieder mens uiteindelijk alleen is in wat hij denkt en voelt. Dat werpt voor mij toch wel wat nieuw licht op zijn werk.

Dat ik van Reve hou heeft ook met zijn stijl te maken. Soms ergert die me een beetje door het gebruik van ouderwetse termen en zinsbouw, maar vaak vind ik hem prachtig.

Uit de Proloog:
Als zo dikwijls, komt ook nu mijn eigen leven mij als onbelangrijk en zinloos voor, en zie ik nergens in dat leven iets dat groots of heldhaftig genoemd zou mogen worden of dat, in helderheid en geladenheid, de kracht zou bezitten van een symbool, dat het zin en duiding zou kunnen geven.
(...)
Waarom dan beschrijf ik een leven, waarin ik geen duiding of zin kan ontdekken? Ik zou het niet kunnen zeggen, of het zou moeten zijn omdat ik hoop, dat de Genade zich door mijn pen zou kunnen openbaren.